Gepensioneerd en toch nog tijd om te bloggen.

Een aanvulling op twitter-account @eskorthof en dan met meer dan 140 tekens.

dinsdag 5 november 2013

De RRR weer in de maand: Rekenen, Rekentoets, Rekenmachine


WAT ER AAN VOORAFGING.

In zijn opstel “Rekentoetsen en de wetgever - een parlementair ongeval” (http://www.benwilbrink.nl/projecten/rekentoetsen_en_de_wetgever.htm) beschrijft Ben Wilbrink de geschiedenis van het ontstaan van het huidige rekenonderwijs, dat in de wandelgangen vaak als “realistisch rekenen” wordt aangeduid, en als een aanleiding noemt hij de New Math in de VS die dreigde over te waaien naar Europa.

Wat ik me ervan herinner is dat begin jaren 70 hier het wiskundeonderwijs helemaal op de schop ging met de introductie van de z.g. “moderne wiskunde” op de middelbare school en in het verlengde daarvan, of liever voorafgaande daaraan de z.g. wiskobas op de basisschool. Van die laatste vertelden bevriende onderwijzers me toen dat hen verteld werd dat deze verandering een politieke basis had: om de veronderstelde achterstand op de Sovjet Unie op technisch-wetenschappelijk gebied (na haar ruimtevaartsuccessen met de Spoetnik en Yuri Gagarin) zo snel mogelijk in te lopen.
Ook in andere landen van Europa is tegelijkertijd, op de toppen van de New Math-golven, nieuwe wiskunde van de grond gekomen. De Belgische exponent was de wiskundige Papy.
Kenmerkend van die moderne wiskunde was de verzamelingenleer als uitgangspunt. Wolters-Noordhoff lanceerde de methode “Moderne Wiskunde” waarin de boeken in de eerste leerjaren gebaseerd waren op de zogenaamde Schotse Methode, die nogal afweek van de toen traditionele algebra en meetkunde.
Op de markt verschenen daarom populairwetenschappelijke boekjes om ouders en verder wie er maar van kennis wilde nemen uit te leggen wat die moderne wiskunde inhield. Ondanks dat was dit het begin van het tijdperk dat ouders hun kinderen niet meer konden helpen bij het huiswerk omdat ze zelf de wiskunde vroeger anders geleerd hadden.
Die wiskobas heeft zich vanaf 1990 ontwikkeld tot contextrijk, realistisch rekenonderwijs, waarbij de nadruk ligt op begrijpen wat je doet en niet op het abstract inoefenen van rekenregels en rekenprocedures. De “moderne wiskunde” is opgeschoven naar realistisch wiskundeonderwijs dat leerlingen ertoe probeert krijgen dat ze (concrete) problemen en situaties kunnen oplossen met behulp van eigen strategieën en inzichten vanuit een kritische zin en dat ze zo gaan vertrouwen op eigen denkkracht en hopelijk is het plezier in wiskunde daarbij een gunstig bijeffect.
 
WEL AAN VERNIEUWING TOE…
Blijkbaar bood het reken- en wiskundeonderwijs voor 1970 geen of onvoldoende perspectief op een snelle effectieve verbetering van het opleidingsniveau van leerlingen in de exacte richtingen.
Als ik terugga naar mijn eigen schooltijd kan ik me alleen maar herinneren dat de rekenboekjes op de lagere school muf roken en dus kennelijk al jarenlang in gebruik waren. Ik leerde er prima rekenen mee, maar ik had niet het idee dat dat voor alle leerlingen in de klas gold. En ook de wiskundeboeken op de HBS wekten niet de indruk dat ze erg modern waren, al heb ik me prima door de stof daar geslagen. Maar ook daar waren voldoende leerlingen aan wie die wiskunde niet besteed was en die na 3 jaar ploeteren er weinig van meenamen om vervolgens een fraai HBS-A-diploma te halen. Je krijgt achteraf de indruk dat er een beetje cynisch werd omgesprongen met al die leerlingen aan wie dat rekenen en die wiskunde niet of minder besteed was. Nou, dan maar niet, we gaan wel verder met de bollebozen die het wel kunnen.
Met andere woorden, ik heb achteraf het idee dat het reken- en wiskundeonderwijs wel toe was aan vernieuwing. Zo’n 20 tot 25 jaar na de oorlog veranderden de tijden, de technologieën en de denkpatronen en was het inderdaad nodig om meer mensen voor het innemen van hun plaats in de samenleving een goede basisvaardigheid aan te leren op het gebeid van rekenen, wiskunde, techniek. De wiskundige en didactische vooroorlogse kaders voldeden niet meer. Of dat ook een basisidee achter de “reken- en wiskunderevolutie” van de jaren 70 is geweest, los van dat inlopen van die achterstand op de Russen, ik weet het niet, maar ik vermoed het wel.

WAS CONVENTIONEEL REKENEN VAN VROEGER BETER?
Ben Wilbrink refereert aan het kennelijke feit dat die “revolutie” is ingevoerd zonder het nodige empirische onderzoek naar werkzaamheid en veiligheid van het nieuwe middel. De nieuwe ideeën zijn door het Freudenthal Instituut volgens hem onmiddellijk in de praktijk geïntroduceerd en inmiddels is door diverse kanten aangetoond dat de grondslagen waarop dit realistisch rekenen gebaseerd is geen wetenschappelijke basis heeft.
Grote bezwaren die steeds klinken tegen het realistisch rekenen zijn o.a. dat rekenvaardigheid (zoals kennelijk voor 1970 nog aanwezig?) niet of onvoldoende aan bod komt, mede omdat de leerlingen van een rekenmachine gebruik mogen en kunnen maken. Het “gewone”, contextloze rekenen, het cijferen zoals we dat op de lagere school deden, zoals bijvoorbeeld in het boek van Jan van der Craats en Rob Bosch “Basisboek rekenen”.
Ongetwijfeld zullen er wetenschappelijke onderzoeken zijn die aantonen dat dit conventionele rekenen de leerlingen meer leert, dat het beter beklijft en dat die leerlingen daarmee beter toegerust de huidige maatschappij binnen kunnen stappen: àlle leerlingen, of zo veel mogelijk. Maar er zal toch ook aangetoond kunnen worden dat het niet nodig is dat datgene waarvoor het nieuwe rekenen in plaats kwam, het ouderwetse rekenen, weer uit de mottenballen gehaald moet worden?
Als ik naar die huidige maatschappij kijk dan zie ik toch een wereld die niet meer erg aansluit op het conventionele rekenen zoals ik vroeger op school leerde. Nou ja, mijn kaasboer rekent nog wel op de verpakking met een potloodje uit wat al die verschillende aankopen bij hem bij elkaar kosten, maar in de supermarkt komt er tegenwoordig al geen kassière meer aan te pas. Als ik de krant lees of door de stad loop wordt ik bijna verpletterd door allerlei aanbiedingen in getallen uitgedrukt, waar ik met mijn lagere school op zich weinig meer mee kan. En iedereen loopt met een apparaatje in de hand allerlei toetsjes (sic) in te drukken.
Ik kan heel goed meegaan met de gedachte dat in het huidige rekenonderwijs de slinger erg doorgeslagen is of dreigt door te slaan naar de, zeg maar, realistische kant en dat een aantal aspecten van de conventionele of traditionalistische kant te veel onder het tapijt zijn geveegd. Maar voor mij houdt dat niet in dat we dan maar helemaal terug moeten (of zelfs: terug kunnen) naar de situatie voor, zeg maar New Math. Dat zal ook wel de bedoeling van de oppositie tegen het huidige rekenonderwijs niet zijn.

NIET MEER TEGEN TE HOUDEN.
Één van de redenen van het niet terug kunnen is dat er een generatie docenten het onderwijs instroomt en al deels het lesgebeuren bezet heeft die zelf opgegroeid en opgevoed is in de stijl van dat realistische rekenen en die moderne wiskunde. Die ervaren dat als net zo vanzelfsprekend als de oudere generatie die anders onderwezen kreeg en hun basis als uitgangspunt nemen. Krijg je die (weer) “terug”? Hoewel niets onmogelijk is, in de jaren 70 is ook heel het wiskundige onderwijsvolk omgeschoold (en later weer voor wiskunde A enzovoorts, enzovoorts), blijft toch je eigen basis je eigen referentiepunt voor je didactisch handelen.
En wil je ze omscholen, dan moet dat geen echt terugscholen worden, maar ombuigen naar een nieuwe reken- en wiskunde-didactiek en -methodiek die dan echt in die zin nieuw is dat hij aansluit bij de eisen van vandaag, zowel  als bij de maatschappelijke als de onderwijskundige eisen van voor- en vervolgopleidingen, maar ook bij de uiteenlopende niveaus, leervaardigheden en begripsvorming van leerlingen.
Daar ligt de uitdaging van het momenten het is te hopen dat politiek en onderwijs deze handschoen opnemen.

REKENVAARDIGHEID
Rekenen is niet alleen kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen maar ook het omgaan met getallen, het interpreteren van getalgegevens, het juiste gebruik van deze getallen in toepassingen, waarbij optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen een belangrijke rol spelen en uitgangspunt vormen, en het omgaan van de resultaten van deze bewerkingen, het op de juiste waarde kunnen schatten van de uitkomsten.
Het versmallen van rekenvaardigheid tot het kunnen weergeven van de stappen die je bij het kunstje om het getalsmatige antwoord te vinden hebt toegepast zondermeer, de algoritmes op zich, lijkt me een heilloze weg gezien de rol die getallen in onze huidige maatschappij spelen. Het helemaal loslaten van de context, je (alleen) richten op de abstractie van het rekenen zelf, ik geloof er niet in.
Dat wil niet zeggen dat er een fundament nodig is dat gelegd wordt op basis van, zeg maar, conventioneel rekenen, maar daar moet het dan zeker niet mee stoppen. Net zo min als we leren dat x + x gelijk is aan 2x en er verder niets mee zouden doen.
Dat wil voor mij ook niet zeggen dat de didactiek per se en alleen die moet zijn van het conventionele rekenen van voor de jaren 70, ik geloof beslist dat andere rekenmethoden die leiden naar dezelfde antwoorden net zo goed haar tienduizenden kunnen verslaan. Voor zover ik kennisgemaakt heb met dat nieuwe rekenen en met hoe de leerlingen ermee omgaan en ervan leren lijkt me dat voor een zekere categorie een meer productieve en effectieve didactiek dan zoals ik het vroeger leerde. Zweren bij de staartdeling en al de andere manieren verbannen uit het onderwijs lijkt mij te kort door de bocht.

REKENTOETS
Ben Wilbrink schreef zijn opstel om duidelijk te maken dat de rekentoetsen die in het voortgezet onderwijs zijn ingevoerd op de wijze zoals ze nu afgenomen zijn, zowel de wijze waarop als inhoudelijk, ondeugdelijk zijn.
Men leze zijn opstel. Ik deel veel van de kritiek die op de rekentoetsen neerdaalt, zoals die in zijn opstel staat en ook verklankt is in vele WiskundE-brieven.
De toetsen meten geen rekenvaardigheid omdat de pure algoritmische rekenvaardigheid zelf niet aan bod komt. Er wordt alleen naar het resultaat van de eventuele rekenvaardigheid gekeken, het antwoord telt en niet de manier waarop het antwoord berekend is. Omdat de leerlingen zich eerst door tekst, context en plaatje, moet heen worstelen voor hij aan het beantwoorden, vaak in meerdere stappen, toekomt, lijken het meer op intelligentietesten dan op rekenvaardigheidstesten. Het multiple choice systeem dat bij vele vragen gehanteerd wordt is wat mij betreft een discutabele testvorm, omdat beantwoording via meerdere strategieën kan plaatsvinden, om niet te spreken van “op de gok” en wat meet je dan nog?
Dat de rekentoetsen daarbij door sommigen ook nog gezien wordt als de ultieme exponent van het kwaad dat realistisch rekenen heet, laat ik hier verder maar buiten de discussie.
Als zodanig is het label “rekentoets” voor de toetsen, zoals nu ontwikkeld, niet juist te noemen zeker als je voor “rekenen” en “rekenvaardigheid” de definities hanteert zoals o.a. Ben Wilbrink doet in zijn opstel.
Maar betekent dat dat de leerlingen niet getest mogen of moeten worden op hun kunnen omgaan met de rol die getallen in allerlei opzichten spelen in onze maatschappij? Een beetje wiskunde A / C op een eenvoudiger niveau.

REKENMACHINE
En dan: Ben Wilbrink vindt dat bij een toets op rekenvaardigheid het gebruik van een rekenmachine toestaan van de gekke is, ook testpsychologisch, want scores zijn niet interpreteerbaar als aanwijzing voor rekenvaardigheid. Dit standpunt hangt samen met zijn visie op rekenvaardigheid en als het gaat om het testen van rekenalgoritmes dat een volkomen terecht bezwaar.
Maar als het gaat om omgaan met getallen zoals ze vanuit de dagelijkse werkelijkheid op ons toekomen, lijkt me de rekenmachine een inmiddels niet meer uit te sluiten apparaat. Het is in principe al volkomen geïntegreerd in onze maatschappij, want er wordt daar eigenlijk nergens meer gerekend op de manier die bijvoorbeeld Ben Wilbrink wil testen. Ik had het al over het feit dat iedereen tegenwoordig met een toetsgevalletje in z’n handen staat waarmee hij niet alleen spelletjes doet, communiceert en beelden uitwisselt, maar ook naslagwerk doet en … rekent.
Ik denk dat we achter de feiten aan gaan (of liever, blijven) lopen als we menen de rekenmachine (nog) uit te kunnen sluiten bij het reken- en wiskundeonderwijs. Dat wil niet zeggen dat in alle stadia van het funderende rekenonderwijs en bij elke toets of examen de rekenmachine maar in alle gevallen beschikbaar moet zijn of gebruikt moet worden. Ben Wilbrink merkt heel terecht op dat dat werken met de rekenmachine helemaal niet zo eenvoudig te blijkt zijn, zeker niet voor leerlingen met gebrekkige rekenvaardigheid, en dat wie rekenvaardigheden niet meer onderhoudt omdat gebruik van de rekenmachine zo aantrekkelijk is, die rekenvaardigheden zal verliezen. Dat sluit de rekenmachine niet uit maar vraagt om een duidelijke plaats ervan in het rekenonderwijs.

EN NU?
Het wachten is op nieuwe wegen in het rekenen, waarin algoritmische rekenvaardigheid een fundamentele en centrale plaats krijgt en houdt, maar waarin de stap naar contextrijke realistisch rekenen ook gemaakt wordt om de aansluiting met de werkelijkheid om ons heen niet te verliezen en waar op zinvolle wijze de rekenmachine de plaats krijgt die hij anders toch niet meer zal afstaan. Daar zouden rekendidactiek en de curricula en punt van moeten maken: de rekenmachine terugdringen naar de plek waar hij hoort
Computers hebben het leren schrijven niet afgeschaft, evenzo zullen rekenmachines het leren rekenen niet dienen af te schaffen. Maar woordjes goed kunnen spellen is wat anders dan een opstel schrijven, en zo is met getalletjes kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen wat anders dan de getallenwereld om ons heen te lijf gaan.
Het verbaast me, ten slotte dat in de “strijd” om het rekenen en de rekentoets eigenlijk zo weinig geluiden, meningen, protesten uit het veld te horen zijn. Je hoort steeds dezelfde mensen, een handjevol dat niet voor de klas staan en eigenlijk steeds hetzelfde groepje docenten dat vanuit hun ervaring spreekt. Dat is eigenlijk vreemd, want in het onderwijsveld mogen de veronderstelde experts te vinden zijn, de mensen die in de dagelijkse praktijk bezig zijn met deze materie. Of heeft Kneyber dan toch gelijk “Veel leraren hebben nooit nagedacht over hoe je de kwaliteit van het onderwijs op orde houdt en controleert. Die lamlendige houding heeft de deur wagenwijd opengezet voor een onderwijsinspectie die probeert allerlei zaken te meten en te vergelijken. Dat is een logische consequentie, maar de toenemende aandacht voor Citoscores, examencijfers en leerwinst schaadt het onderwijs en daarmee de leerling”. (Trouw, 8-10-2013)
Om te eindigen met een quote uit Ben Wilbrink’s opstel: “Natuurlijk moet er hard worden gewerkt om Nederlandse leerlingen weer aan het rekenen te krijgen. De huidige rekentoetsen van het Cito zijn echter onderdeel van het probleem, niet van de oplossing”. Dat harde werken dient opbouwend en doelgericht te zijn en niet een soort loopgravenoorlog, zoals het soms, vruchteloos, op Twitter wel lijkt.

1 opmerking:

  1. Ben Wilbrink voegt hier zelf aan toe:

    Bedankt voor dit betoog, Erik. Het is helder Als leraar sta je er natuurlijk anders tegenover dan ik, als buitenstaander, maar vooral als psycholoog en onderzoeker.

    Inderdaad ligt achter die ‘New Math’ de schrik van de Sovjet Beep-Beep uit de ruimte. Dat was een sensatie, voor ons schooljongens. In de VS dachten ze dat hun onderwijs hopeloos achterliep.

    Je vergelijking van de relatie tussen goed spellen en goed schrijven is nog zo gek niet: goed spellen is wel een voorwaarde voor dat laatste. Zo zie ik ook de relatie tussen behoorlijk rekenen, en in het dagelijks en beroepsleven adequaat omgaan met situaties waarin kwantiteiten een rol spelen. En dan gaat het niet om de uitverkoop die om de haverklap in de rekentoetsen langskomt, maar meer om gesprekken met artsen waarin van risico’s sprake is, met financieel adviseurs waar hetzelfde speelt. Daar is onderzoek over, hoe gezondheid samenhangt met getalbegrip dat je uit je onderwijstijd hebt overgehouden. Maar ook hoe de kwaliteit van het breukenonderwijs direct van invloed is op keuzen voor exacte vakken en ook het succes daarin. Een groot economisch belang dus.

    Op die manier kun je ook naar het al dan niet gebruiken van de rekenmachine RM kijken. Je geeft al aan dat je natuurlijk ook ziet hoe gebruik van de RM leidt tot verlies van de goed geautomatiseerde vaardigheden die leerlingen van 12 jaar nog wel hebben (Jannemieke van de Gein liet in onderzoek zien hoe dat met de werkwoordspelling gaat: 12 jarigen kunnen dat, 18-jarigen niet meer .... )

    Laat ik nog iets zeggen over de vergelijking met het rekenonderwijs van vroeger: daar is niet veel mis mee, zij het dat het wel eens tot absurde hoogte werd doorgevoerd. Dat wil niet zeggen dat leraren altijd goed onderwijs gaven: Goffree geeft in zijn proefschrift knalhard aan dat de kweekschool weinig of geen aandacht voor didactische kwesties had, alleen voor reken- en wiskundevaardigheid als zodanig. Het is wel van belang om helder te hebben wat er precies mankeerde aan dat onderwijs in de vijftiger jaren, als dat al gemankeerd zou zijn (kunnen we dat weten? Er is weinig empirisch onderzoek uit die tijd).

    Excuus, nog een dingetje over wiskunde-onderwijs. Dat is in het verleden vooral gebruikt om te selecteren. Lees het artikel van Posthumus in De Gids van 1940 (op dbnl.nl). Of wat A. D. de Groot zegt over het cijfergeven door leraren wis- en natuurkunde. En verdraaid, nog maar twee jaar geleden heb ik docenten uit de wiskundeopleidingen voorgehouden dat zij veel te veel goede studenten wegselecteren, alleen omdat zij niet zo briljant zijn als hun beste studenten. Boeiend.

    Dank voor je opstel.

    BeantwoordenVerwijderen